
Goeienavond, mijn naam is Jelte Nieuwenhuis, ik ben de literair agent van Annemarie. Wij werken al samen sinds haar debuut Kamermensen, toen was ik nog haar redacteur en zat ik iets dichter op de tekst, maar de basis van onze samenwerking is voor mijn gevoel nooit wezenlijk veranderd – first and foremost ben ik fan en bewonderaar van het werk van Annemarie. Wij delen een liefde voor wat vreemd is, wat woest is, wat afwijkt, wat schuurt.
Want dat doen de boeken van Annemarie: ze schuren. Ze geven je vaak een ongemakkelijk gevoel, ze brengen je in de war. Zij en ik hebben ons in de afgelopen jaren regelmatig verbaasd over de moeite die lezers daar soms mee hebben. Aan lof en erkenning vanuit de literaire pers heeft Annemarie nooit echt gebrek gehad, maar het wordt zo langzamerhand wel eens tijd dat ook de literaire lezer haar werk massaal gaat omarmen.
Waarom is dat eigenlijk nog niet gebeurd? Zijn de meeste lezers dom? Hebben ze geen smaak? Is er maar een klein clubje fijnproevers dat het snapt en moeten we de rest dan maar opgeven? Parels voor de zwijnen?
Ik denk het niet. Ik denk niet dat de paar honderdduizend liefhebbers van literatuur die Nederland rijk is dom zijn. Ik denk vooral dat ze de verwarring die literatuur je kan geven een beetje zijn ontwend. Niet dat de literatuur een soort McDonald’s is geworden, maar mensen willen zich tijdens het lezen nou eenmaal graag verliezen in een wereld die lijkt op de onze. Of ze willen serieus en doelgericht op bepaalde maatschappelijke thema’s in de echte wereld reflecteren, vaak vanuit ideologische of zelfs activistische motieven, en daarin kun je meestal ook geen verwarring gebruiken.
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was dat anders. In de postmoderne experimenten van Vonnegut, Krol, Calvino, Nabokov, Cortázar en Beckett werd gehusseld met de chronologie, naar believen tussen verschillende werelden gereisd en soms kwam de schrijver zomaar in hoogsteigen persoon zijn eigen vertelling binnen stappen. Ik geloof dat Annemarie in die tijd sneller en gretiger zou zijn omarmd dan nu.
Maar het heeft niet zoveel zin om daar al te lang bij stil te staan. We leven niet in de jaren zeventig, we leven nu. Wat we wel kunnen doen is proberen om de lezers van nu een handje te helpen. Want ik vermoed dat Annemarie vooruitloopt op de troepen – en dat lezers in de komende jaren weer meer verward zullen gaan worden door schrijvers. De geschiedenis beweegt zich in golven en de literatuurgeschiedenis is daar geen uitzondering op.
Ik ga er maar even vanuit dat jullie straks allemaal De gloed gaan lezen. En ik ga jullie daarbij helpen door jullie te trakteren op een heuse Stoomcursus Annemarie de Gee.
We beginnen meteen met Les 1:
De Gee doet niet aan psychologisch realisme
Ik durf te stellen dat 90% van de literaire romans die je nu in de boekhandel vindt hun best doen om een wereld te creëren die lijkt op de onze, gevuld met personages die lijken op ons, die gevoelens hebben en gedachten, en die ons daarmee uitnodigen om ons met hen te identificeren. Zo word je als lezer de virtual reality van het verhaal ingezogen – met de protagonist als jouw avatar.
Maar: De Gee streeft helemaal niet naar virtual reality en identificatie – of althans, niet in de eerste plaats. Ze geeft al vrij snel in haar werk signalen af dat de lezer haar verhaalwereld helemaal niet als waarheidsgetrouw hoeft te zien. Soms zijn die signalen vrij duidelijk, zoals in haar absurde debuut Kamermensen en haar zo mogelijk nog absurdere tweede boek De kus van een clown. Soms zijn ze heel subtiel, zoals in De winters – zo subtiel zelfs dat meerdere literaire critici dat werk bespraken als was het een psychologische roman. Dat vonden wij stiekem wel grappig.
Maar goed, zo’n lezing, zelfs van een professional, is ook niet zo gek als je je realiseert hoezeer we tegenwoordig de mogelijkheid dat een roman niet naar psychologisch realisme streeft uit het oog zijn verloren. Zozeer zelfs dat we vaak niet snappen waarom je dat überhaupt zou willen. Waarom zou je je niet willen verliezen in de belevingswereld van personages die op ons lijken?
Nou, omdat daar ook een gevaar in schuilt, denk ik. Jezelf verliezen in een verhaalwereld is heerlijk en heilzaam en sluit ook zeker niet uit dat we begrip opbrengen voor de personages met wie we ons identificeren – maar dan vinden het vaak toch wel fijn als die personages een beetje op ons lijken. En voor zover ze dat niet doen, zijn we geneigd om ze toch een beetje naar ons toe te trekken. Om ze onze eigen bubbel binnen te leiden. Ons eigen referentiekader. Onze eigen werkelijkheid. Je zou kunnen zeggen dat we die personages haast assimileren.
De Gee heeft het lef om zulke assimilatie uit de weg te gaan en presenteert in haar werk verschillende werelden naast elkaar.
En daarmee zijn we aanbeland bij Les 2 van de Stoomcursus Annemarie de Gee:
De Gee pendelt als een kosmonaut heen en weer tussen werelden.

Wie de film Everything Everywhere All At Once heeft gezien, die kan zich daar misschien iets bij voorstellen. De Gee leidt ons in De gloed een soort multiverse binnen. Ze geeft je het gevoel dat je als lezer in verschillende werelden tegelijk bent. Everything Everywhere All At Once. Als je die afbeelding van Escher kent waarin je afwisselend vogels en vissen kunt zien, dan weet je dat dat weliswaar verwarrend is, maar ook opwindend of zelfs betoverend kan zijn.
Het spel dat De Gee in De gloed met die verschillende werkelijkheden speelt is net als in De winters bijzonder subtiel – veel subtieler dan Everything Everywhere All At Once. Al vrij snel lijkt ze een signaal af te geven aan de lezer dat hij niet per se een waarheidsgetrouw verhaal te lezen krijgt – dan zou er immers geen riviercruiser met vluchtelingen voor de deur van je doorzonwoning komen te liggen.

Ik ben me bewust van de ironie van deze uitspraak, want sinds kort worden in België asielzoekers wel degelijk op boten gehuisvest, maar aan de manier waarop de komst van de riviercruiser in De gloed wordt beschreven, zou je toch als lezer moeten kunnen afleiden dat Annemarie een parallelle werkelijkheid creëert, eentje waarvan de onechtheid verder wordt benadrukt doordat de personages uitsluitend met letters worden aangeduid – een duidelijker uitnodiging om verhaalfiguren te zien als vehikels, als verhaalinstrumenten, en niet als mensen van vlees en bloed, is haast niet denkbaar.
Maar tegelijkertijd wordt de schijnbare onechtheid van de situatie ook voortdurend ondermijnd doordat de verteller allerlei persoonlijke details in het verhaal opneemt die je gemakkelijk zou kunnen relateren aan de schrijver Annemarie de Gee. Misschien is dat gemakkelijker voor mensen die weten dat haar man Janwillem heet (J) en hun zoontje Nikolai (N), maar ook de ogenschijnlijk naturalistische manier waarop de verteller haar gedachteleven met de lezer deelt doet aan als het psychologische realisme dat De Gee beweert te vermijden. Waar vervolgens weer aan gemorreld wordt door de voortdurende perspectiefwisselingen in het verhaal – nu eens e ik-vorm, dan weer de zij-vorm. Wie is nou precies deze ik? En is dat dezelfde als zij? Is het een personage? Is het Annemarie de Gee? Is het een andere versie van Annemarie de Gee, eentje die te vinden is in een parallelle wereld?
Dit spel maakt van De gloed een duizelingwekkend Escheriaans vacuüm dat tussen werelden zweeft, tussen echt en onecht, tussen fictie en non-fictie –een plek waar alles op zijn kop is gezet en alles mogelijk wordt, net als in een Escher-tekening, maar die tegelijkertijd nooit zijn relatie met onze werkelijke wereld verliest en nooit losgezongen raakt van de dingen die wij belangrijk vinden.
Het grote voordeel daarvan is dat je als lezer wordt uitgedaagd om min of gelijktijdig verschillende werelden, verschillende werkelijkheden te bewonen. Om je op te winden over de mensonterende behandeling van asielzoekers – en je tegelijkertijd zorgen te maken over de gevolgen die hun komst voor jou heeft. De gloed wordt daarmee ook een moreel laboratorium, een plek waarin je je als lezer vrij voelt om bijvoorbeeld de xenofobe gevoelens in je eigen onderbuik te onderzoeken zonder dat je die al bij voorbaat veroordeelt en er dus meteen weer je blik van afwendt.
Zo traint Annemarie de Gee op een speelse en opwindende manier ons vermogen om verschillende werkelijkheden naast elkaar te beschouwen, een ontzettend belangrijke vaardigheid in een tijd waarin politiek, media en sociale media ons juist steeds meer stimuleren tot het bewonen van een enkelvoudige werkelijkheid, tot het aannemen van een hermetisch afgegrensde visie waarin alleen plaats is voor ons eigen gelijk – waardoor het steeds moeilijker wordt om onszelf te verplaatsen in bubbels die steeds verder van ons verwijderd lijken te raken.
PVV-stemmers leven in zekere zin echt in een andere werkelijkheid dan de onze, en hoezeer die werkelijkheid bij ons ook verontwaardiging of zelfs walging opwekt, het is van levensbelang om pogingen te blijven wagen om naar die wereld te reizen, om hem naast onze eigen vertrouwde linkse bubbel te plaatsen, om te onderzoeken wat we juist met elkaar gemeen hebben en hoe we onze werelden dichter bij elkaar kunnen brengen.
Geen beter middel daartoe dan de literatuur, geen beter toegeruste literatuur dan romans als die van Annemarie de Gee.
Dit was het einde van de stoomcursus Annemarie de Gee: jullie hebben nu genoeg bagage in huis om De gloed te gaan lezen. Goede reis!
Als ik bovenstaande blog lees zie ik, in gepaste bescheidenheid, overeenkomsten in mijn werk met dat van Annemarie de Gee. In deze door woke en 'sensitivity readers' ga ik in mijn romans ook voor, (ik citeer): 'liefde voor wat vreemd is, wat woest is, wat afwijkt, wat schuurt'. Ik ga assimilatie ook uit de weg maar provoceer vooral. Ik breek in 'De droomprins' het fenomeen social media tot de grond af en geef de lezer het gevoel dat hij/zij niet de slimste is als hij/zij de hele dag met zijn/haar smartphone in de weer is. Lachwekkend wordt het als een echtpaar gemeenschap heeft met hun smartphone in de linkerhand en de rechterhand onder het laken. In 'Annabels wraak' breng ik…